Hoe word je een creatief genie (5) : de Rechterhersenhelft

Tekenen was Edwards gaan begrijpen als een cognitieve vaardigheid. Bij het leren tekenen was niet de weergave maar de waarneming de eigenlijke opgave. Motorisch kunnen de meeste mensen goed weergeven wat ze waarnemen (- of denken waar te nemen). Het gaat om de cognitieve verwerking van de waarneming die aan de weergave voorafgaat. Leren tekenen draait dus om deze vraag: hoe schakel je de abstracte conceptuele filters uit die een concrete ruimtelijke kijk op de werkelijkheid blokkeren.

Creatief met Neurocybernetica

Sperry lokaliseerde conceptuele vaardigheden in de dominante linkerhersenhelft en visuele vaardigheden in de rechterhersenhelft. De oplossing van het cognitieve probleem van het tekenen lag dus in het overschakelen van de linker- naar de rechterhersenhelft, of wel het deblokkeren van de rechterhersenhelft. Edwards herkende deze disinhibitie in de plotselinge omslag naar realistisch tekenen bij sommige van haar leerlingen, als een spontaan en onbewust intredend mechanisme. Maar nu had ze ook nog in het ondersteboven tekenen klaarblijkelijk een manier gevonden om de disinhibitie bij iedereen doelbewust te kunnen op roepen. Edwards ging onderzoeken hoe ze de belangrijkste moeilijkheden bij het tekenen kon begrijpen als cognitieve waarnemingsproblemen. En ze ging op zoek naar nog andere manieren om disinhibitie gecontroleerd op te roepen bij specifieke waarnemingsproblemen bij het tekenen. Kon ze haar tekenonderwijs beter aanpakken met disinhibitie van de RH als de sleutel?

Met de theoretische inzichten van Sperry over de functionele specialisatie van de hersenhelften en haar praktische ervaringen in het tekenonderwijs ging Edwards aan de slag om een effectieve algemene tekenmethode te ontwikkelen. Na een proefschrift over cognitieve tekenvaardigheden publiceerde ze in 1979 het handboek Tekenen met de Rechterhersenhelft. In haar handboek komt ze met oplossingen voor de belangrijkste waarnemingsproblemen bij het tekenen van lijnen, vormen, verhoudingen, schaduwen en kleuren. De waarnemingsproblemen leiden met name tot zogenaamde bestendigheidsfouten. Bestendigheidsfouten ontstaan doordat onbestendige informatie over de veranderlijke belichting en ruimtelijke orientatie van objecten wordt weggelaten, gegeneraliseerd en verdraaid. Door deze bestendigheidsfouten worden objecten letterlijk en figuurlijk vastgelegd in een onrealistische vaste of bestendige vorm, grootte of kleur. Edwards geeft oplossingen voor de waarnemingsproblemen en bestendigheidsfouten. In haar handboek leert Edwards de beginnende en zogenaamd talentloze tekenaar de vaardigheden die je nodig hebt om lijnen, vormen, verhoudingen, schaduwen en kleuren correct waar te nemen als je ze wil tekenen. In feite zijn deze vijf waarnemingsvaardigheden tactieken om disinhibitie van de RH op te roepen en te ontsnappen aan de conceptuele abstractie door de LH. Het principe achter de tactieken kun je begrijpen als het creeeren van tegenstrijdige of onherkenbare waarnemingen. Met tegenstrijdige of onherkenbare informatie wil of kan de logische en conceptuele LH niet werken, zodat die afhaakt ten gunste van de RH. Het creeeren van tegenstrijdige en onherkenbare waarnemingen kan gebeuren langs innerlijke weg, zoals door het richten van de aandacht op een specifieke manier. Of het gebeurt met uiterlijke middelen zoals het fysiek omdraaien van het beeld. Disinhibitie is aanvankelijk een onwillekeurige respons op tegenstrijdige en onherkenbare informatie, zoals de honden van Pavlov automatisch gaan kwijlen bij het zien en ruiken van vlees. Maar bij het oefenen met het oproepen van de automatische respons, raakt gaandeweg die respons al snel enigszins geconditioneerd. De disinhibitie-respons van de RH gaat gepaard met een specifiek gevoel en die combinatie kun je ervaren als een andere bewustzijnstoestand. De (bewuste) herinnering van dat gevoel kan als willekeurige, geconditioneerde prikkel de hele bewustzijnstoestand oproepen. Dus zonder de directe, onwillekeurige trigger van een gemanipuleerde waarneming, maar met een willekeurig opgeroepen herinnering aan het gevoel gaat het bewustzijn in visuele modus. Zoals de honden leren kwijlen bij het belletje, zo leert de tekenaar zijn bewustzijnstoestand te veranderen door eraan te denken hoe het voelt. De geoefende tekenaar ontwikkelt zo meer bewuste toegang tot de ‘visuele modus’ van de RH, zijn ’kunstenaarsoog’. De dominantie van de LH blijft zo sterk dat waarnemingstrucs – met uitwendige hulpmiddelen of louter mentale foefjes – om de LH uit te schakelen ook voor geoefende tekenaars handig blijven. Maar ontegenzeggelijk gaat het kunstenaarsoog snel steeds makkelijker en langer open wanneer de waarnemingstactieken goed worden gebruikt. %% Waarnemingfouten door weglating, generalisatie en verdraaiing van concrete visuele informatie (om met opzet de termen van een bekende drieslag uit het NLP METAMODEL te gebruiken) kun je ook opvatten als nuttige modelleringsprincipes waarmee concrete informatie over de wereld in een abstract model wordt omgezet. In veel praktische conteksten heeft een abstract model voordeel, omdat het interpretatie-arbeid bespaart en symbolische bewerking mogelijk maakt. Maar in de contekst van het realistisch tekenen leiden het weglaten, generaliseren en verdraaien tot ongewenste abstracties, met name wanneer het onbewust en naief wordt gedaan.

Edwards’ cursus ontleent veel aan bestaande werkwijzen en hulpmiddelen, die ze herinterpreteert als cognitieve vaardigheden en in het bijzonder de beheersing van disinhibitie-tactieken. Ze brengt zo diverse tactieken samen tot een samenhangende en doelmatige strategie om een kunstenaarsoog te ontwikkelen, op basis van haar neurologische en cognitieve benadering. Sommige van de tekenmethodes die ze als disinhibitie-tactiek inzet maken gebruik van abstracte metingen om de waarneming en de weergave te corrigeren. Dat kan leiden tot formeel correcte constructies op papier, maar toch ’blinde’ weergaves – zonder waarneming in visuele modus. Edwards benadrukt in haar tekencursus het werkelijk zien in visuele modus als het eigenlijke doel van deze methodes, door disinhibitie van de RH.

1. Lijnen

De LH tekent lijnen op een symbolische manier om weer te geven wat het weet, niet wat het ziet. De enorme rijkdom aan waarneembare lijnen die de ruimtelijke relatie tussen vlakken markeren wordt zodoende gereduceerd, vereenvoudigd en vervormd tot schematische lijnen die de algemene conceptuele betekenis aanduiden en grotendeels zijn losgemaakt van de ruimtelijke relaties. Onbeduidende detaillijnen worden helemaal weggelaten en variaties in de lijnvoering worden vervormd om in grote lijnen abstracte begrippen uit te drukken. De RH daarentegen is juist geinteresseerd in de eindeloze verscheidenheid van grote en kleine lijnen die allemaal als contouren van ineenpassende puzzelstukjes bijdragen aan de ruimtelijke samenhang. Zoals de LH afhaakt bij een omgekeerd beeld dat daarom onherkenbaar en betekenisloos is, zo blijkt de LH het ook op te geven wanneer het wordt gedwongen zich bezig te houden met een beeld dat geheel bestaat uit betekenisloze detaillijnen, en wordt een disinhibitie van de RH uitgelokt. Zo herinterpreteert Edwards het effect van een bestaande tekenoefening, bekend als blindtekenen van zuivere contouren.  ‘Zuivere contouren’ staan voor betekenisloze detaillijnen zoals de kreuken in een verfrommeld stuk papier of de groeven en naden in de huid van de handpalm. Die moet je ‘blind’ tekenen, d.w.z. alleen kijken naar het onderwerp en niet naar de tekening (om een voortijdige negatieve beoordeling en beeindiging van de tekening te voorkomen). Bij aanvang kan deze meditatieve tekenoefening verveling, onbehagen en protest bij je oproepen – van de LH veronderstelt Edwards. Maar een beetje geduld loont, want na enkele minuten komen rust en fascinatie over je heen: disinhibitie van de RH is ingetreden. De oefening brengt je bewustzijn vrij makkelijk in een andere toestand en geeft je een referentie-ervaring van de visuele modus. Het vooruitzicht dat die bewustzijnstoestand weer komt, motiveert om conceptueel onbeduidende detaillijnen en structuren geduldig te blijven bekijken en te tekenen, zodat disinhibitie inderdaad plaatsvindt. De oefening is zodoende een belangrijke voorbereiding op de eigenlijke praktische toepassing van de tactiek: disinhibitie oproepen door je aandacht welbewust te gericht te houden op visueel aantrekkelijke, maar conceptueel nietszeggende (detail-)lijnen en lijnvoering.

2. Vormen

De LH tekent ook de zichtbare vormen van de dingen op symbolische wijze. Want de LH wil zijn kennis over de dingen weergeven – niet de directe waarneming. Waargenomen vormen worden zodoende vereenvoudigd, gegeneraliseerd, en vervormd om conceptuele betekenis uit te drukken. Zo is een beginnnende tekenaar vaak geneigd een stoelzitting als een een volledig ronde of vierkante vorm te tekenen, ook al is het vanuit zijn gezichtpunt een smalle langgerekte vorm. Hij tekent dan dus niet wat hij ziet, maar wat hij weet: dat de zitting breed genoeg moet zijn om op te zitten. Deze conceptuele generalisering die bekend staat als ‘vormbestendigheid’ laat visuele informatie weg over de perspectivische verandering van vorm.
De disinhibitietactiek die Edwards geeft bij het tekenen van vormen is weer gebaseerd op de desinteresse van de LH voor ruimtelijke informatie zonder conceptuele betekenis. De tactiek houdt in dat je de aandacht aanvankelijk uitsluitend richt op de betekenisloze vorm van ‘negatieve ruimte’ die de positieve vorm van een betekenisvol object omsluit. Je tekent zodoende dus niet een stoel, maar de negatieve ruimte om de stoel heen: de vorm van het beeldvlak om de stoel heen en tussen de leuningen en poten. De RH neemt dan al snel met succes de taak over, soms na enig protest van de LH over al die aandacht voor loze ruimte. Het object zelf, de stoel, negeer je voorlopig, omdat de LH geneigd blijft een ‘vormbestendig’ symbool erop te projecteren.
Je tekent in eerste instantie dus niet de figuur op de voorgrond, maar de vorm van de achtergrond waarin de figuur past. In tweede instantie vul je de uitsnede van het object in de negatieve ruimte met verdere onderdelen en details en dat is makkelijk met de houvast van een correcte omtrek. Bovendien, eenmaal in de visuele modus van de RH kun je daarin blijven hangen.

3. Verhoudingen

De LH is geneigd tot symbolische weergave van relaties tussen objecten en tussen hun onderdelen om concepten uit te drukken. Ruimtelijke relaties worden genegeerd en gegeneraliseerd en dat leidt tot vertekening van afstanden, afmetingen en proporties.
Een vertekening van de proporties in het gezicht is zo’n waarnemingsfout die berust op conceptuele betekenis. De haarpartij en het voor- en achterhoofd zijn van ondergeschikte betekenis ten opzichte van de ogen, neus en mond en worden verkleind weergegeven. Daardoor is de juiste plaatsing van de ogen en de oren op de schedel een terugkerend probleem voor beginnende portrettekenaars.
Ook de relatieve grootte van de dingen in perspectief wordt aangepast aan conceptuele informatie. Een voorbeeld van een generaliserende vertekening van verhoudingen is hoe een naïeve tekenaar een groep mensen waarvan sommigen verder weg en anderen dichterbij staan, toch allemaal ongeveer gelijke grootte geeft. En zo worden de poten van een stoel even lang getekend, hoewel ze in perspectief verschillen van lengte. Deze waarnemingsfout staat bekend als grootte-bestendigheid.
Ook realistische weergave van kan lastig zijn, doordat de waarneming bv. van een interieur wordt vertekend
Door kennis over de hoeken in vormen zoals over de rechte hoeken tussen muren en en plafonds, wordt ook de weergave van de waarneembare grootte van hoeken in perspectief vertekend.
%% Een snelle demonstratie van grootte-bestendigheid in de waarneming: plaats twee voorwerpen van gelijke grootte naast elkaar, zoals twee pennen. Leg er dan een een meter verderop en vergelijk hun grootte nog eens met het blote oog. Onthoud je schatting.
%% Meet dan tussen twee vingers direct voor je oog de grootte van de verste pen en vergelijk deze maat met die van de pen dichtbij. Deze metingen zullen je ongetwijfeld verbazen in vergelijking met de schattingen die het blote oog doet. De laatste stap is om de de gemeten verhoudingen ook werkelijk te gaan zien in het geheel van het beeld.
De disinhibitie tactiek om verhoudingen visueel correct te kunnen weergeven berust enerzijds op vervreemding van betekenis voor de de LH door objecten en hun onderdelen los te maken uit hun conceptuele (en ruimtelijke) zinsverband, door ze te isoleren in een vizier en te meten met een externe maatstaf; en anderzijds op de tegenstrijdigheid voor de LH van visuele en conceptuele informatie. Zo kun je het effect verklaren van het ‘viseren’, de praktische methode om lengtes en hoeken te meten en daarmee te ontdoen van conceptuele vertekening. Viseren wordt sinds de Renaissance door kunstenaars toegepast om in perspectief te tekenen.
Bij het viseren neem je de maat van lijnen en hoeken in het beeldvlak door met een oog te kijken langs een maatstaf die je op een vaste afstand voor je oog houdt (bv. een potlood vastgehouden met gestrekte arm).
Met het blote oog zonder maatstaf zie je in conceptuele modus de vertekende grootte van objecten ten opzichte van elkaar. Maar het viseren toont je de ‘reele’ visuele grootte van meetobjecten ten opzichte van de maatstaf, geïsoleerd van andere objecten.
Directe vergelijking van (betekenisvolle) objecten met het blote oog geeft je onder invloed van de LH een vertekend beeld van hun relatieve grootte. Maar de indirecte vergelijking van objecten met een (betekenis-neutrale) maatstaf brengt de onvertekende visuele grootte in je bewustzijn, vrijwel gelijktijdig met de conceptuele grootte. Geconfronteerd met de tegenstrijdigheid van conceptuele en visuele afmetingen kan de LH afhaken (wellicht na enig tegenstribbelen:’Dat kan toch niet!’) zodat disinhibitie van de RH optreedt.
Je kunt eventueel de geviseerde metingen mechanisch en blind toepassen door correcte verhoudingen volgens de metingen op papier te construeren, maar zonder de visuele verhoudingen ook echt te zien. Het gaat er echter juist om dat het viseren je de ogen opent in visuele modus.

4. Schaduwen

Voor de LH zijn licht en schaduw op de dingen oppervlakkige en veranderlijke bijkomstigheden die niets zeggen over de wezenlijke betekenis van de dingen. De LH heeft de neiging schaduwen zoveel mogelijk weg te filteren uit het bewustzijn. De RH is daarentegen gefascineerd door de concrete verschijning van licht en schaduw, maar kan ook de informatie van lichtval en schaduwwerking gebruiken om de driedimensionale vorm te interpreteren van de onderliggende objecten. Op basis van de interpretetie van de RH kan de LH objecten herkennen, maar de LH negeert vervolgens de schakeringen van licht en schaduw om zich te concentreren op wat het waargenomen object conceptueel betekent.
Tekenen vereist dat je de betekenisloze verschijningsvormen van licht en schaduw ziet en aldus weergeeft, zonder het object daaronder verborgen naar voren te halen ten koste van de werkelijk waargenomen licht- en schaduwwerking.
Een disinhibitie-tactiek is het beredeneren waar licht en schaduw moeten vallen op een object vanuit de lichtbron – niet t.b.v. een blinde constructie, maar om de visuele waarneming te provoceren. Wellicht is het disinhiberende principe ook hier weigering van de LH om tegenstrijdige informatie te accepteren:’Hier moet schaduw zijn, maar ik zie het niet.’
Een andere tactiek die Edwards noemt is het zodanig (verder) vervagen van nog herkenbare vormen door je wimpers toe te knijpen, dat je nog slechts betekenisloze licht en schaduwvlekken ziet.
Ten slotte is er een aanvullende tactiek om de precieze schakeringen tussen licht en donker vast te stellen en te gaan zien. De LH bemoeilijkt het zien van schaduwen, laat staan hun gradaties tussen licht en donker. Zoals je bij het viseren gebruik maakt van een externe maatstaf om de visuele verhoudingen zonder conceptuele vertekening te zien, zo gebruik je een zgn. toonwaardenschaal of grijswaardenschaal als externe referentie om de toonwaarde van schaduwen te leren zien en inschatten.

5. Kleuren

De LH gebruikt kleuren symbolisch en abstract en geeft daarmee algemene ideeen over de kleuren van de wereld weer, maar gaat voorbij aan de concrete waarneming. De werking van het licht veroorzaakt allerlei waarneembare gradaties en nuances in de kleur van objecten, maar die worden weggelaten uit het bewustzijn. Waarneembare kleuren worden gegeneraliseerd en verkleurd tot conceptuele cliché kleuren (zgn. kleurbestendigheid). Water is blauw, gras is groen, lippen zijn rood, sinaasappels zijn oranje etc. De precieze werking van direct en gereflecteerd licht op de kleur van objecten is irrelevant voor het begrip van de wereld.
Symbolische abstractie van de directe waarneming filtert en verandert de drie basiseigenschappen van kleuren, zoals die in de kleurenleer worden onderscheiden: de tint, de toonwaarde en de helderheid. (De tint is de heldere basiskleur in termen van de primaire, secondaire en tertiare kleuren van de kleurencirkel; de toonwaarde geeft aan hoe bleek of donker een tint is afhankelijk van de lichtsterkte; de helderheid van een kleur hangt af van de mate waarin het bijmengen van de complementaire kleur de tint grauwer maakt en ten slotte neutraliseert, wanneer alle drie primaire kleuren evenredig in het mengsel komen)
Wanneer je bijvoorbeeld een sinaasappel bekijkt verwacht je op grond van kleurbestendigheid dat die er oranje uitziet. Maar onder invloed van de lichtval zijn er verschillen in toonwaarde die bij oppervlakkige beschouwing buiten bewustzijn blijven. Het licht dat recht op de sinaasappel valt vormt een glimlicht en daar verbleekt het oranje tot bijna wit. Maar aan de schaduwzijde wordt het oranje donker, tot een diep rood-bruin. Door reflectie van het oranje kleurt ook de schaduw die de sinaasappel werpt op de ondergrond, en die verkleuring hangt eveneens af van de kleur van de ondergrond. Op een wit bordje kleurt de reflectie oranje, maar op een gekleurd bordje mengt het oranje met de kleur. Zou het bordje blauw zijn, de complementaire kleur van oranje, dan verzwakt plaatselijk ook de helderheid van het blauw en het oranje onder invloed van weerkaatsing. De tactiek van Edwards om de kleurwaarneming te bevrijden van conceptuele weglatingen, generaliseringen en vervalsingen is viseren. Het viseren van kleur wordt sinds eeuwen door kunstenaars toegepast. Je kijkt naar een kleur door een vizier, bijvoorbeeld door een holle vuist, een buisje van opgerold papier, of een kijkgat in een kleurenwiel. Je neemt een kleurvlak in het vizier om de kleur van de omgeving te isoleren. Buiten herkenbaar zinsverband (en los van kleurcontrasten) kun je de kleur in zijn eigenlijke nuances waarnemen in visuele modus. Vervolgens kun je tint, toon en helderheid door externe vergelijking met relevante schalen determineren. Door vergelijking met een kleurencirkel wordt de tint bepaald (bv. oranje), met een grijswaardenschaal de toon (bv. zeer donker) en met een helderheidschaal de helderheid (bv. de middenwaarde). De paradox tussen de geviseerde, werkelijke kleuren en de met het blote oog waargenomen, maar conceptueel geinterpreteerde kleuren kan leiden tot verdere disinhibitie van de RH. Dat maakt dat je de kleuren niet alleen in het vizier kunt ontwaren, maar ze ook bewust kunt gaan zien in het geheel van het beeld. De kleurbepalingen dienen als geheugensteun bij het kijken, evenals bij het kiezen of mengen van kleuren tijdens het tekenen of schilderen.